In de lezingen van vandaag gaat het om een feest, om een feestmaal, waarop niet enkele, maar alle mensen worden genodigd, en waar meer dan genoeg is aan uitgelezen gerechten en belegen wijnen. Dit zijn de beelden van de nieuwe hemel en de nieuwe aarde, van het koninkrijk van God, van de mooie wereld zoals God die bedoeld heeft. De mensen zullen blij en gelukkig zijn, zegt de eerste lezing, het messiaanse visioen van Jesaia: de dood wordt vernietigd, alle tranen afgewist. Wij worden - ieder, zonder uitzondering, ook de Anja's en Marleens - uitgenodigd om deel te nemen aan het feest; God wil niets anders dan dat alle mensen volop levenskansen krijgen; Hij/Zij sluit niemand, maar dan ook niemand, buiten ... integendeel.
Mensen sluiten zichzelf buiten; wie de uitnodiging weigert, wie hooghartig alleen voor zichzelf wil leven, bederft het feest. Deze gedachte vinden we in de tweede lezing; de eerste genodigden weigeren te komen; zij vinden hun eigen zaken belangrijker; ze gingen hun eigen weg, de een naar de akker, de ander naar zijn handel.
Ja dat messiaanse visioen van Jesaia; iemand verwoordde het op deze manier:
Als wij mensen elkaar de hand geven en niet langer leven als ieder voor zichzelf,
dan ontstaat er nieuw leven.
Als wij mensen van ons eiland wegtrekken en gaan naar wie door verdriet of angst eenzaam leven, dan ontstaat er nieuw land van ‘wij mensen samen'.
Als wij mensen onszelf niet langer doof houden voor elkaar, maar luisteren naar wat er leeft, dan ontstaat er een nieuwe band, waarvan we kunnen leven.
Waar wij mensen langs elkaar heen leven, elkaar opzij schuiven, blind zijn voor elkaar, geen oog hebben voor elkaar, daar gaat het leven dood.
Als wij mensen onze deur, onszelf, openen voor elkaar, elkaar uitnodigen om binnen te komen; bij elkaar veilig kunnen zijn, in alle kwetsbaarheid, dan ontstaat er nieuw leven.
Op zoveel plaatsen, ver weg en heel dichtbij naast ons, verlangen mensen zo naar leven.
Op zoveel plaatsen hopen mensen op mensen die kunnen zien en die kunnen horen met hun hart.
Op zoveel plaatsen, ver weg en heel dichtbij naast ons, verlangen mensen naar een woord van begrip, naar een arm om hun schouder, want mensen zoeken leven dat leefbaar is.
Al wij zo leven met elkaar, en voor elkaar, dan kunnen we God zien.
Ik besluit met een gedicht uit de straatkrant, een gedicht dat van Anja of Marleen zou kunnen zijn:
Moeder, wie is zij?
Vader, wie is hij?
Ik ken alleen internaat,
haat, leugens en kwaad.
Steeds weer een nu 'huis'.
Ik weet niet eens wat het is,
toch is het dat wat ik mis:
geborgenheid, gezin.
Ik ben een meisje min.
Getekend, geketend door mijn gebruik.
Help me, ik deel me krantje maar uit.
Tranen waar ik tegen vecht.
Ik besta. Ik ben echt.
Als één mens droomt van een rechtvaardige samenleving is het slechts een droom. Als duizenden ervan dromen is er hoop op verandering, is er hoop op de komst van Gods koninkrijk.