Beminnen wat u gebiedt (Mt. 22, 34-40)

 

 

Op afstand bekeken lijkt de vraag van de Wetgeleerde over de voornaamste wet een vraag naar de bekende weg. Als gelovige jood wist hij toch dat hij God bovenal moet beminnen. Hij zei het minstens twee maal per dag, als hij het gebed uitsprak: Sjema Israël, Luister Israël.

 

 

Hoor Israël, de Eeuwige is onze God, de Eeuwige is één. (Deut. 6,4). Je moet houden van de Eeuwige je God met heel je hart, heel je ziel en heel je vermogen. (Deut. 11,13) en Je zult deze woorden schrijven op de deurposten van je huis en aan de poorten van je steden. (Deut. 6,9, 11,20)

 

 

Jezus en zijn leerlingen hebben dit gebed gebeden. Hij  haalt het eerste deel van het dubbelgebod uit deze joodse geloofsbelijdenis als antwoord op de wetgeleerde.

 

 

Joodse wortels

 

Beide wisten even goed dat in het boek Leviticus een vers staat over de naastenliefde: “Wees niet haatdragend. Als je iemand iets te verwijten heb, roep hem dan ter verantwoording en laad niet omwille van aan ander schuld op je door je door je te wreken of wrok te blijven koesteren. Heb je naaste lief als je zelf. Ik ben de Heer” (Lev. 19,17-18). Het Verbondsboek bevat bepalingen over de zorg voor de naaste, zeker voor de weduwen en de wezen en eveneens voor de vreemdeling (Ex. 22, 20-26). De joden hadden nog een andere geloofsbelijdenis die zij uitspreken bij het aanbrengen van hun offergaven, de eerstelingen van de oogst. Ze herinnert aan de bevrijding uit Egypte en houdt het besef levendig dat ze zelf eens vreemdeling zijn geweest. Ook de vreemdeling moet je eren. De joden moeten zich blijven herinneren dat zij zelf zwervende Arameeërs zijn geweest, vreemdeling in Egypte (Deut. 26,4-10). De herinnering aan die tijd moest helpen om hun inleefvermogen te verfijnen.

 

 

Wanneer Jezus dit dubbelgebod aanhaalt, zegt hij niets nieuws, tenzij dat hij die twee heel nauw met elkaar verbindt en ze tot één gebod terugvoert.

 

 

Niet om te disputeren maar om te beleven

 

Mattheus, Marcus en Lucas vernoemen alle drie ditzelfde gebod. De context, waarin ze dit plaatsen, verschilt. Het grote gebod staat bij Mattheus in de context van een twistgesprek. Het komt wat sec over. De hem voorgelegde vraag wijst op een verlangen in die tijd om een ordening en een hiërarchie te krijgen in de vele geboden en verboden.

 

 

Door te veel voorschriften raakt het essentiële bedolven en vervalt men in haarklieverij. Zowel bij de joden als in de christen zijn veel boeken gevuld met haarklieverij. Jezus hekelt op andere plaatsen die houding. Of werd het eerste gebod tegen het tweede uitgespeeld.

 

 

Er waren 613 verboden en geboden. Dit aantal verboden en geboden viel nogal mee in vergelijking met de moderne wetgeving. Er is een voortdurende vraag naar vereenvoudiging, maar die blijft uit. Er komen nog steeds nieuwe bij.

 

 

Bij Marcus komt het sympathieker over. De vraagsteller is een zoeker, die als belangstellende een vraag voorlegt en blijkbaar bereid is ze op te volgen. Hij krijgt een saluut van Jezus; Je staat niet ver af van het koninkrijk, zegt Jezus. Ook wij staan er niet zo ver van af, zo we beleven wat we belijden.

 

 

Bij Lucas is het eveneens een Schriftgeleerde die Jezus op de proef wilde stellen. Maar hij helpt ons het meest vooruit met zijn vraag “wie is mijn naaste,” Hij krijgt een concreet voorbeeld in de Barmhartige Samaritaan. Wie kunnen naaste zijn van iemand die in de handen van rovers is gevallen. Door barmhartig te zijn, zijn we dan tevens de mens die aan God behaagt.

 

 

Zoals Jezus doet bij Lucas, zouden we ook in staat moeten zijn om te concretiseren wat het wil zeggen God bovenal te beminnen en onze naaste zoals onszelf.

 

 

Ego-gericht

 

God is bij een aantal al lang dood en helemaal uitgeschakeld. Blijf dan alleen over de naaste te beminnen als ons zelf. Er was een tijd dat de liefde voor zichzelf op de achtergrond stond. Nu staat deze goed vooraan. Het bijzonderste is dan zichzelf te ontwikkelen en te ontplooien, gelukkig zijn. Er zijn er die moeite hebben zichzelf te beminnen. Er zijn mensen die zichzelf schaden en mutileren. We kunnen zo ver gaan in een wegschenkende liefde, dat we onszelf te kort doen. In het ego-tijdperk is de kans hiervoor al minder groot.

 

 

Op de vraag naar het voornaamste in het leven krijgen we meestal als antwoord gelukkig zijn en goed zijn voor de mensen. Humaniteit bevorderen. God staat er buiten.

 

 

Als gelovige binnen een joods christelijke traditie geven we aan God de eerste plaats. We vinden dat het geloof ons tevens verplicht om van zijn schepselen te houden, van elke mens die naar zijn evenbeeld is geschapen.

 

 

God en de naaste

 

Wij proberen ons te houden aan het dubbelgebod. We mogen blij zijn dat we God mogen of moeten beminnen. Wij doen dit vanuit het geloof dat hij ons het eerst heeft bemind. Het is dankbaarheid die ons aanzet hem te beminnen. Liefde is verbonden met vreugde.

 

 

Wie over God spreekt, zegt meteen dat wij eerbied moeten hebben en liefde voor wie hij heeft geschapen. Wie zegt God te beminnen en zijn broeder haat is een leugenaar. Hiermee mogen we geen oordeel spreken over mensen die niet in God geloven. In de trein lag een oud nummer van Magazine de mens nu, vrijzinnig humanistisch tijdschrift. Daarin een artikel over een onderzoek in de VS tussen religie en altruïsme. “Veelal wordt beweerd dat er een positieve relatie bestaat tussen religie en moraal. De resultaten, van het onderzoek weerleggen dat. Kinderen van niet–religieuze ouders blijken altruïstischer te zijn dan hun leeftijdgenoten die religieus worden opgevoed.”

 

 

Allicht zijn er ook andere vaststellingen. Het is totaal verkeerd zo de religie gebruikt wordt om geweld en dood te motiveren. De God van de Heerscharen is in het Oud Testament ook aanroepen geworden om de tegenstander uit te schakelen. Daartegenover staat dan Jezus, die het geweld afwijst en die bidt voor zijn vijanden en hen vergeeft.

 

 

Mededogen

 

Mohamed El Bachiri verloor zijn lieve echtgenote Loubna bij de aanslag in het metrostation Maalbeek. Hij is in Molenbeek geboren uit Marokkaanse ouders. Hij heeft vele geraakt door zijn Jihad van Liefde. “Ik ben een tegenstander van religieus fundamentalisme – zowel dit van moslims als dat van andere godsdiensten. Zou God het ons kwalijk nemen indien wij mensen liefhebben die anders denken dan wij? Hij heeft toch alle volkeren en naties zelf geschapen. Zoals de Koran het zo mooi verwoordt. ‘O gij mensen! Wij hebben u geschapen uit man en vrouw en Wij hebben u gemaakt tot volksgroepen en stammen opdat gij elkander zoudt leren kennen’ (Een Jihad van Liefde, p. 23-24).

 

 

Mohamed schrijft over Broederschap; ‘We zijn allemaal broeders,’ zeg ik.

 

‘Is iemand die zoiets doet ook een broeder?’

 

‘Ja, dat is ook een broeder, maar een broeder die een verkeerd pad heeft gekozen. Als mens blijft hij je broeder, ook al heeft hij het allerergste gedaan.’

 

Ze zijn kwaad, ze willen wraak. Ik zeg: ‘Als je iemand doodt of met geweld reageert, dan maak je dezelfde fout als hij. Dan verlaag je je tot zijn niveau. Jullie zijn beter dan dat’ (Ibid, p. 52).

 

 

God is liefde

 

Peter had een bedenking bij de geloofsbelijdenis die we afleggen in de paasnacht. Hij schreef tijdens de paasweek: “In een preek heb ik eens gehoord dat je de hele Bijbel kunt samenvatten in drie woorden: God is liefde. In de paaswake vroeg ik me daarom af: “waarom wordt er bij de doopbeloften niet gevraagd: geloof je dat God liefde is?”  of “waarom komt het woord “liefde” niet voor in de geloofsbelijdenis?”

 

Misschien is de reden hiervoor: “liefde” is zeer onbepaald, je kunt er alle kanten mee uit, de geloofsbelijdenis is juist de precieze uitleg van wat die liefde dan juist inhoudt. (bv. ...om ons heil uit de hemel neergedaald....)”

 

 

Er valt niet veel in te brengen tegen deze opmerking. De geloofsbelijdenis spreekt het vertrouwen uit in God, die Vader is, Zoon en Geest, die met de mens is begaan. Hij schept de wereld omdat hij die goed is, zich wil meedelen. Hij is omwille van de mens in Jezus zelf mens geworden. Hij schept gemeenschap en bouwt deze op door de heilige geest. Hij vergeeft het kwaad en laat ons delen in blijvend leven. Onze geloofsbelijdenis drukt dankbaarheid uit om Godsliefde. Die God die ons bemint vraagt om door ons bemind te worden.

 

 

God is liefde”; het is de titel en het onderwerp van de eerste encycliek van paus Benedictus XVI. In de vele betekenissen van liefde komt de liefde tussen man en vrouw sterk op de voorgrond. De apostolische exhortatie na de synode over het gezin Amoris laetitia is daar uitdrukkelijk aan gewijd.

 

 

Wij mogen onze geloofsbelijdenis aanvullen met wat joden en christenen belijden. God, U zijt de enige. U zijt de Heer onze God. Wij willen U beminnen met heel ons hart, met heel onze ziel en met heel ons verstaan. Wij willen onze naaste liefhebben als onszelf. Schenk ons uw geest opdat we Jezus navolgen die het ons heeft voorgedaan.

 

 

Het openingsgebed op deze zondag ademt in de geest van Sint Augustinus. “God, verdiep ons geloof, versterk onze hoop en verruim onze liefde. Geef ons de genade te beminnen wat u gebiedt opdat wij mogen bereiken wat u ons belooft.

 

 

Bij God aankomen is voor Augustinus genieten van zijn liefde.