7e zondag in de paastijd A - 2017

Zusters en broeders,

Vorige donderdag vierden we de hemelvaart van Jezus: hoe Hij op de Olijfberg voor de ogen van zijn leerlingen omhoog geheven werd en aan hun ogen onttrokken. Vandaag horen we in de eerste lezing wat daar direct op volgt: de apostelen zijn van de Olijfberg, gelegen op een kleine  kilometer van Jeruzalem, teruggekeerd naar de zaal waar ze verblijf houden, en samen met Jezus’ moeder Maria, met enkele andere vrouwen en met de broeders van Jezus volharden ze eensgezind in gebed.

Dat is dus wat de leerlingen en de andere aanwezigen doen: ze volharden eensgezind in gebed. Er is geen sprake van paniek omdat Jezus weg is, geen onenigheid over hoe ze zijn opdracht moeten aanpakken: de opdracht dat ze over heel de wereld van Hem moeten getuigen en alle volkeren moeten dopen in de naam van de Vader, de Zoon en de heilige Geest. Er is alleen maar eensgezindheid en gebed.

Daarbij kunnen we ons de vraag stellen of wij ook zo eensgezind volharden in gebed. Met aandrang blijven bidden tot God onze Heer, samen, maar ook alleen. Misschien vragen wij ons daarbij af wat dat bidden moet inhouden. Hoe we moeten bidden. En wellicht vergeten we dat Jezus zelf ons dat geleerd heeft. ‘Onze Vader’, leerde Hij ons bidden, en ook in het evangelie van vandaag laat Hij ons zien wat en hoe we moeten bidden.

Zo zien we dat bidden in de eerste plaats bestaat in God eren en verheerlijken. ‘Onze Vader, die in de hemel zijt’, zo begint het gebed dat Jezus ons geleerd heeft. God is dus niet zomaar iemand, niet zomaar een mens, maar Hij is de Vader van ons allen, en Hij is in de hemel. Vandaag verheerlijkt Jezus zijn Vader opnieuw wanneer Hij bidt: ‘Vader, verheerlijk uw Zoon; dan zal uw Zoon ook U verheerlijken.’ En die verheerlijking komt er wanneer zijn naam geheiligd wordt, wanneer zijn Rijk van liefde en vrede komt, wanneer zijn wil geschiedt op aarde zoals in de hemel. En daarvoor danken we onze goede God, want de aarde wordt pas leefbaar als zijn wil geschiedt.

God eren en danken, maar we mogen ook vragen in ons gebed. Ook dat heeft Jezus ons geleerd. ‘Geef ons heden ons dagelijks brood en vergeef ons onze schulden’, leerde Hij ons bidden. Die vraag naar dagelijks brood klinkt zo menselijk. ‘Geef ons een menswaardig leven’, bidden we. ‘Een leven dat niet barst van zorgen, van kommer en van kwel. Een leven dat niet neerkomt op  een doelloze vlucht, en op armoede die zo groot is dat we nauwelijks kunnen overleven.’ Daarvoor bidden we dus, dat onze Vader ons en alle mensen zo zou bijstaan dat we allen een menswaardig leven kunnen leiden. ‘Verlos ons van die beproeving’, bidden we. En we vragen ook dat Hij ons zou verlossen van het kwade. Van de ellende van onvrede, egoïsme en machtswellust die alleen maar uit zijn op eigenbelang. Verlos ons van dat kwaad, vragen we uitdrukkelijk.

Jezus leerde ons ook dat bidden ook beloven inhoudt. We vragen aan onze Vader dat Hij ons onze schulden zou vergeven, en we beloven dat wij dat zelf ook zullen doen: onze schuldenaren vergeven. Hoe belangrijk vergeven is, kwam wellicht het sterkst tot uiting wanneer Jezus na zijn verrijzenis voor het eerst weer aan zijn leerlingen verscheen. ‘Vrede zij u’, zei Hij drie keer, Hij blies zijn heilige Geest over hen uit, en zei uitdrukkelijk: ‘Als gij iemand de zonden vergeeft, dan zijn ze vergeven. En als ge ze niet vergeeft, dan zijn ze niet vergeven.’ Dat waren zijn eerste woorden na zijn verrijzenis, en dat we die woorden zullen involgen, beloven we in ons gebed. We zullen onze schuldenaren dus  vergeven, en dat zijn medemensen die ons iets fout hebben aangedaan, die ons bedrogen hebben, die iets slechts hebben uitgespookt. We zullen hun dat kwaad vergeven, zoals we aan onze goede Vader vragen dat Hij ons kwaad zou vergeven.

Zusters en broeders, eensgezind en met volharding bidden, dat is wat de leerlingen doen en wat Jezus ons heeft geleerd. Laten we dat dus doen: met aandrang blijven bidden om God te eren en te danken, om Hem te vragen dat Hij ons altijd bijstaat, en om Hem te beloven dat we zijn weg van liefde en vrede willen gaan tot in eeuwigheid. Amen.