Leg uw wet in mijn binnenste (Jeremia 31,31-34 )

 

 

 

Le cœur a ses raisons que la raison ne connaît point.

Het hart heeft zijn redenen, die het verstand niet kent.

Dit woord van Pascal wijst vooral op de eigen weg van het geloof.

De weg van het geloof is anders dan die van het verstand.

Maar de uitspraak van Pascal kan tevens wijzen op het complexe van de mens. Het hart kan anders slaan als het verstand zou willen. Om het hart te laten spreken moet het verstand soms zwijgen.

Wellicht hanteren wij hier een onderscheid, zelfs een tegenstelling die in de Bijbel niet voorkomt.

Hart en verstand gaan er samen.

Het hart is daar het binnenste in de mens. Het betreft zijn kern.

Het hart, fysiologisch en spiritueel, is daar het centrum van het gemoed, van het denken en handelen.

Dit hart kan goed gaan of slecht gaan. Uit het binnenste van de mens komen allerlei gedachten, zegt Jezus. We doen niet het goede dat wij willen en doen het kwade wat wij niet willen.

 

In het hart ligt het bondgenootschap van God en de mens.

Hij kan er thuis zijn. Dit is de boodschap van Jeremia. Hij brengt een fris en nieuw geluid in het parcours dat wij in deze vastentijd aan de hand van de eerste lezing afleggen. We kwamen bij enkele etappen en figuren in het verbond. Wij keken samen met Noach naar de regenboog, een teken van Gods verbond. Wij waren op de berg Moria waar God aan Abraham talrijke afstammelingen had beloofd. Wij trokken naar de Sinaï en hoorden hoe Jahweh, de God die zijn volk had bevrijd uit Egypte, aan Mozes en de stammen van Israël zijn geboden meedeelt. Wij kwamen daarna in de tijd van de ballingschap, waarin de joden sterk beproefd worden en een veranderde kijk ontdekken op het verbond van God. Vandaag is Jeremia onze begeleider. Hij kondigt een nieuw verbond aan. Dit betekende een grote ommekeer. Het verbond wordt verinnerlijkt.

God legt zijn verbond in ons hart.

Jeremia staat aan het begin van de ballingschap. Hij had de komende nederlaag en catastrofe aan het begin van de zesde eeuw al ingeschat. Hij voorzag dat Babylon het zal halen en dat het volk uit Judea zal gedeporteerd worden. Hij ziet hoe vertrouwde dingen en waarden in elkaar stuiken: de tempel, het koningshuis. Hij ziet de ontrouw in het volk Israël. Hoe is het gesteld met het verbond van God? Het lijkt dat God het volk heeft verlaten en dat hij zijn verbond heet opgezegd. Het is niet God, die het opzegt, maar het is de mens die zijn God verlaat.

Jeremia wordt als een defaitist afgeschreven. En hij wordt nochtans de profeet die een van de meest beloftevolle woorden in Gods mond legt. In die periode opent Jeremia een nieuw perspectief. God zegt zijn verbond niet op. Maar hij voorziet een andere aanpak: “Ik leg mijn wet in hun binnenste. Ik grif ze in hun hart.”

En ander profeet Ezechiël heeft tientallen jaren later ongeveer het zelfde voorspeld: “Ik zal u een nieuw hart geven en een nieuwe geest in uw binnenste. Ik zal het stenen hart uit uw lichaam verwijderen en u een hart van vlees geven” (Ez. 32,26). We horen dit woord tijdens de paaswake.

Dit nieuw Verbond zal zo intens zijn omwille van de nauwe band tussen God en het hart van de mens. De mens zal in eenklank zijn met God. Hij vormt zijn geweten door God te kennen en door zich te laten tekenen door Gods gerechtigheid en liefde. De mens ontdekt en aanvaardt Gods aanwezigheid en zijn liefdevolle nabijheid als dragende grond van het bestaan.

Wij mogen God niet voor onze wagen spannen en al te vlug ons geweten sussen. God die zijn verbond niet opzegt, verwacht dat wij de tien woorden ten leven beleven. Hij verwacht dat de liefde met woord en daad de maatstaf is van ons denken, voelen en handelen. “Dan mogen wij, schrijft sint Jan, voor het aanschijn van God ons geweten geruststellen, ook als het ons veroordeelt, want God is groter dan ons hart” (1 Joh. 3,19-20).

De beloften van Jeremia en Ezechiël over het nieuwe hart betreffen niet enkel mijn eigen ik, als een privaat intimistisch gebeuren. Het betreft allen binnen het volk, groot en klein. Het legt een band met de medemensen. God wil zijn geest uitstorten naar alle mensen (Joël, 3,1-2). God verbindt ons met medemensen en schept gemeenschap.

Er zijn mensen die aanvoelen wat God wenst en dit nastreven. Jezus heeft hen geprezen. Zalig de barmharigen, zalig de zuiveren van hart (Mt. 5;1-12). Zo zijn de heiligen, zo was Maria, helemaal ontvankelijk voor God. Het nieuwe verbond neemt zeker gestalte in de Jezus. Het is zijn wens de wil van zijn Vader te doen. In en bij hem is de eenklank tussen de Vader en de Zoon, tussen God en mens.

“De volmaakte vervulling van de Wet kon alleen maar het werk zijn van de goddelijke wetgever, geboren onder de Wet in de persoon van de Zoon . In Jezus verschijnt de Wet niet meer als gegrift op stenen tafelen, maar als gegrift "in het binnenste" (Jer. 31, 33) van de Dienaar die, omdat Hij "het recht openbaar maakt" (Jes. 42, 3) "de man van het verbond met het volk" (Jes. 42, 6) geworden is. Jezus vervult de Wet zozeer dat Hij "de vloek van de Wet" (Gal. 3, 13) op zich neemt die zij die "zich niet metterdaad houden aan alle voorschriften in het boek der Wet" (Gal. 3, 10), zich op de hals gehaald hadden, want "er heeft een sterven plaatsgehad dat bevrijding brengt van de zonden die onder het eerste verbond zijn bedreven" (Heb. 9, 15)” (Katechismus van de katholieke kerk, 580).

Schep in mij een zuiver hart

De liturgie verziet een antwoordpsalm die wonderwel aansluit bij de profetie van Jeremia. Het is psalm 50 (51). Deze wordt elke vrijdag in het brevier gebeden. Hij is een van de zeven boetepsalmen. Daarin staat dit mooie vers: “Schep in mij een zuiver hart mijn God, geef mij weer een vastberaden geest” (ps. 51).

De veertigdagentijd is een tijd van gebed en reiniging. “Stort in mijn hart een nieuwe geest. (ZJ 320. God zuivert ons hart als wij ons tot hem bekeren en hij ons zijn vergeving schenkt. Hij zorgt voor onze mindfulness en heartfulness.

Met een gereinigd en een nieuw hart staan we klaar om met Jezus naar Jeruzalem te gaan. Hij gaat er als een graankorrel in de aarde en hij vertrouwt zich toe aan zijn Vader. Deze doet hem opstijgn, uit het graf zodat Jezus als verrezen Heer naar ons toekomt.

Mache dich, mein Herze, rein,
Ich will Jesum selbst begraben,
Denn er soll nunmehr in mir,
Für und für,
Seine süsse Ruhe haben.

Welt, geh aus, lass Jesum ein!

(Uit de Mattheuspassie).