12e zondag door het jaar C - 2022

‘Wie zeggen de mensen dat Ik ben?’

Zusters en broeders, die vraag stelt Jezus aan zijn apostelen, en het is een heel normale en een heel menselijke vraag. Een vraag die wij ook meer dan eens stellen. Misschien met andere woorden, maar met dezelfde inhoud. Vragen als ‘Wat zullen de mensen daarvan zeggen?’ Of ‘Wie denk jij wel dat je bent?’ Allemaal vragen en bedenkingen die inderdaad heel gewoon zijn. Soms zeggen of denken we zelfs: ‘Ik zal die man, die vrouw nooit helemaal kennen.’ Misschien klinkt dat overdreven, maar dat is niet zo, want we kennen iemand inderdaad nooit volledig. We kunnen nooit met zekerheid zeggen hoe iemand in een bepaalde situatie zal reageren. Zal hij of zij blij zijn, of boos? Tevreden, of ontgoocheld? Aangedaan, of onverschillig? We kunnen blijven opsommen, want we kunnen heel dikwijls heel verschillend reageren. Zo verschillend dat onze medemensen terecht denken dat ze ons nooit helemaal zullen kennen. En om het helemaal af te maken: wellicht zijn wij zelf soms verbaasd, misschien zelfs beschaamd over onze reactie, wat erop wijst dat ook wij onszelf niet helemaal kennen.

De vraag die Jezus stelt, is dus heel normaal en heel menselijk. Hij wil weten wat de mensen van Hem denken, wat ze zien in Hem, wat Hij voor hen betekent. Dus vraagt Hij ook aan zijn apostelen: ‘Wie ben Ik voor u?’, waarop Petrus antwoordt: ‘Gij zijt de Gezalfde van God.’ Anders gezegd: ‘Gij zijt de Messias.’

Diezelfde vraag stelt Jezus ook aan ons, niet één keer, maar in alle omstandigheden. ‘Wie ben Ik voor jou als je gelukkig bent? En als je ongelukkig bent? Als je tegenslag hebt? Als je ziek bent? Als je te maken hebt met lijden en dood? Als je geconfronteerd wordt met een wereld vol vervuiling, vol oorlog en geweld?

We moeten ons dus afvragen wie Jezus voor ons is in alle omstandigheden. Is Hij ook in ons aanwezig als alles goed gaat, als we geluk hebben, als we bij manier van spreken de lotto gewonnen hebben? Of hebben we Hem alleen nodig als we in nood zijn, als we ziek zijn, als we tegenslag hebben?

Ik moet daarbij altijd denken aan wat mijn vader in de jaren zeventig van de vorige eeuw zei. Hij zag dat de Kerk op weerstand botste en dat er veel minder mensen naar de mis gingen dan vroeger. ‘Moest er een oorlog uitbreken, dan liepen de kerken weer vol’, zei hij, en misschien had hij gelijk. Want wellicht hebben veel mensen in goede tijden Jezus of God helemaal niet nodig, en willen ze ook niet weten van Jezus, omdat Hij zegt: ‘Wie mijn volgeling wil zijn, moet zichzelf verloochenen en elke dag opnieuw zijn kruis opnemen.’

Onszelf verloochenen, ons kruis opnemen: nee, dat klinkt niet echt aantrekkelijk. Maar wat is dat: jezelf verloochenen? Dat is: niet alleen met jezelf bezig zijn, niet alleen voor jezelf belangstelling hebben, niet egoïstisch zijn, niet onverschillig. En je kruis opnemen betekent aanvaarden dat niet alles rozengeur en maneschijn is, dat dingen kunnen tegenvallen, dat ziekte en lijden even goed bij het leven horen als gezondheid en plezier. Het klinkt niet mooi, maar het leven in nu eenmaal zo.

Zusters en broeders, Jezus zegt ook: ‘De Mensenzoon moet veel lijden.’ We weten dat Hij op een vreselijke wijze door zijn tegenstanders vermoord is. Als Zoon van God had Hij dat kunnen vermijden, onmogelijk kunnen maken, maar Hij heeft dat niet gewild, omdat Hij als mens onder de mensen wilde leven, en wilde ondergaan wat mensen ondergaan, en dat zijn goede en slechte dagen. Maar Jezus voegt er ook aan toe: ‘Na ter dood te zijn gebracht, zal de Mensenzoon op de derde dag verrijzen.’ En dat geldt ook voor ons. Pijn, lijden en dood zijn niet het einde van het leven, want nieuw leven volliefde en vrede wacht ons tot in eeuwigheid in de palm van Gods hand. Amen.