Klaar voor de komst van de Heer (Lc. 12,37)

Een christen blikt terug én hij kijkt naar de toekomst. Wij leven van de grote daden die God heeft gedaan en die Hij dag aan dag verder doet. Wij geloven in een toekomst die God ons geven zal. In de paasnacht zingt de kerk het Exsultet en herdenkt daarin de nacht waarin Israël wegtrekt uit Egypte. Zij dankt vooral om de paasnacht en de verrijzenis van Christus,

De opsteller van het boek Wijsheid heeft vandaag die nacht van de Uittocht voor ogen (Wijsh. 18,6-9) De oproep van Jezus tot waakzaamheid om de lenden omgord te houden en de lampen brandend verwijst er eveneens naar.

Het geloof van de aartsvaders

De schrijver van de brief aan de Hebreeën gaat nog verder terug in het verleden om ons vertrouwen in de toekomst te ondersteunen. Hij houdt ons het geloof en het vertrouwen voor ogen van Abraham en Sara. Zij waren onderweg, voelden zich als vreemdelingen maar zij zagen uit naar de stad, waarvan God de bouwer is. Zij waren passanten. Allicht houden we niet zoveel van dit woord. Het geeft immers aan dat wij voorbijgangers zijn. Wij horen liever dat wij ons hier moeten vestigen, dat wij hier onze thuis hebben. Het is waar, er is soms wel te veel over de hemel gesproken en te weinig over wat wij hier op aarde te doen hebben. En nu lijkt het wel omgekeerd. Er is nu veel scepsis over wat na dit leven komen kan of zal. Maar evenzeer is er onzekerheid over de toekomst van ons aardse huis. Wij bevinden ons zeker niet in de meest optimistische fase.

Heiligen, ons voorgegaan

En toch, we mogen ons aansluiten bij hen die zoals Abraham en Sara op tocht zijn gegaan, vertrouwend op de komst in het hemels vaderland en ondertussen begaan met de zorg om de medemens.

Wij zingen en danken om wie ons op deze weg zijn voorgegaan;

De heiligen, ons voorgegaan, hebben hier niets verworven,

Maar zijn aan ’t einde van hun baan als vreemdeling gestorven.

Maar zij geloofden dat Gods hand die hen tot daar geleid had

in ’t beter hemels vaderland een stad voor hen bereid had.

Zij trokken uit als Abraham, door God de Heer geroepen

zonder te weten waar hij kwam, om ’t land van God te zoeken.

Zij zijn gestorven in zijn naam en hebben niets geweten

dan dat Hij hun had gezegd: Ik schaam me niet uw God te heten. (ZJ 551)

Een van deze heiligen is de heilige Theresia Benedicta a Cruce Edith Stein. Op 9 augustus 2022 is het tachtig jaar geleden dat Edith Stein in Auschwitz/Birkenau vergast werd. Deze begaafde vrouw, opgegroeid in een Joodse familie te Breslau (Wroclaw), volgde filosofie bij prof. Husserl. Op 1 jan. 1922 werd zij in de kerk van Bergzabern gedoopt. Ze trad elf jaar later binnen in de Karmel van Keulen en verhuisde wegens de naziterreur naar de Karmel van Echt. Daar werd ze samen met haar zus opgepakt door de Gestapo en de trein opgezet naar het Oosten. “Een Jood gaat door het leven als een lijder aan een van die ziektes die geen ernstige pijnen veroorzaken, maar zeker dodelijk aflopen” (Jean Améry).

Deze geleerde vrouw was een biddende vrouw. Het inwendig gebed stond centraal in haar leven (Dr. Ilse Kerremans, Edith Stein. Leven aan Gods hand). Zij heeft meerdere gebeden uitgeschreven. Hier een van haar vele gebeden:

Mijn hart is kribbe geworden en wacht op U

Mijn Heer en mijn God,
Gij hebt mij geleid langs een lange, donkere, lastige weg vol stenen.
Mijn krachten begaven het vaak
en ik gaf haast de hoop op om nog ooit het licht te zien.

Maar in het diepst van mijn pijn, wanneer mijn hart verstarde,
ging er een klare, zachte ster voor mij op.

Getrouw voerde ze mij op weg
en ik volgde, eerst nog weifelend, maar dan steeds overtuigder.
Zo kwam ik eindelijk aan de poort van de kerk te staan.
De deur ging open en ik vroeg of ik mocht binnenkomen.

Uit de mond van uw priester klinkt nu een groet met uw woord van zegen.
Binnenin zie ik een menigte van sterren:
kerstrozen die me op weg zetten naar U.
Ze wachten op U, voor de kerstnacht.

Het geheim, dat ik diep in mijn hart moest verborgen houden,
mag ik nu luid uitspreken: ik geloof – ik belijd!

De priester voert me op de trappen naar het altaar.
ik buig het hoofd – het doopwater stroomt over mijn hoofd.
Heer, kan iemand in de helft van zijn leven
opnieuw geboren worden?
Gij hebt dat gezegd en ik heb het gevoeld.
De levenslange last van schuld en pijn viel van mij af.

Rechtopstaand ontvang ik de witte mantel, die Gij me op de schouders legt:
het helder beeld van zuiverheid.
Ik draag de kaars in mijn hand.
Haar vlam zegt me dat uw heilig leven in mij gloeit.

Mijn hart is nu kribbe geworden.
Het wacht op U, maar niet voor lang.
Om middernacht legt Maria
– uw moeder en ook de mijne –
haar pasgeboren kind in mijn hart.

Geen mensenhart kan vatten
wat Gij bereid hebt voor wie U liefhebben.
Nu heb ik U gevonden en ik laat U nooit meer los.
Op welke weg het leven me ook leidt,
Gij zijt bij mij.
Niets kan me van uw liefde scheiden.

De stillen in den lande

De schrijver van het boek Wijsheid geeft een compliment aan hen die het paaslam hebben gegeten en de tocht zijn gegaan. Deze hadden zich daar geëngageerd om samen het goede te delen en de gevaren te trotseren. Zij putten hun kracht in oude liederen, die hun moed en vertrouwen schenken (Wijsheid, 18,9). Wij mogen hen beschouwen als de ‘stillen in den lande’.

Het voortdurend slinkend aantal kerkgangers brengt ons bij het besef de kleine kudde te zijn, tot wie Jezus zich richtte.  Op wereldvlak is deze niet zo klein. Op onze dagen groeit het aantal christenen vooral in Afrika. De stille ten lande, zij die vertrouwen op het woord van de Heer dat Hij aanwezig is waar twee of drie in zijn naam verenigd zijn, dat wij hem ontmoeten wanneer hij zelf als vreemdeling onder ons is.

Het liedboek Zingt Jubilate bevat een mooi lied voor de toegewijden, voor de stillen in den lande. Het is een tekst van Guillaume van der Graft en de melodie is van Ignace de Sutter (ZJ 552).

Voor de toegewijden, stillen in den lande
die van binnen branden met een heilig vuur, danken wij U, Heer.
Vaders die ons leidden, moeders die ons droegen,
niet alleen van vroeger zijn ze, maar van nu, want ze zijn van U!

Herders die ons weidden, op de nieuwe aarde
zult gij ze vergaren, schoven in uw schuur.
Eenmaal slaat het uur dat van alle zijden
mensen samenstromen, pelgrims welgekomen roepen:

God is hier, zingen voor de Heer.

Dank aan allen die ons steunen om een goed mens te zijn. Dank aan mensen die elkaar steunen in het geloof. Geloven is vertrouwen. Dit is zo belangrijk om vol te houden. “Het geloof is een vaste grond van wat wij hopen, het overtuigt ons van de werkelijkheid van onzichtbare dingen” (Hebr. 11, 1).

Geloof en liefde

Geloven, dit richt ons tot God, maar het heeft tevens een invloed op onze band met de medemens en de wereld. De laatste encycliek van paus Benedictus was het sluitstuk van een trilogie. Na een encycliek over de Liefde en een encycliek over de Hoop was de derde gewijd aan het Geloof. Paus Franciscus heeft er aan meegewerkt zodat deze encycliek meteen zijn eerste encycliek is geworden. De auteurs hadden de brief aan de Hebreeën voor ogen. Zij wijzen op de invloed van het geloof voor de opbouw van de nieuwe stad. Het geloof heeft een band met onze inzet voor de wereld. Ze schrijven: “Het licht van het geloof is in staat om zowel de rijkdom van de menselijke relaties tot hun recht te laten komen als de mogelijkheid die deze in zich dragen om te blijven bestaan, betrouwbaar te zijn en het leven in gemeenschap rijker te maken. Het geloof verwijdert de mens niet van de wereld en het ziet ook niet werkeloos toe op de concrete inzet van onze tijdgenoten. Zonder een betrouwbare liefde zou niets in staat zijn om de mensen werkelijk verenigd te houden. Eenheid onder hen zou dan enkel denkbaar zijn als een eenheid die gebaseerd is op nut, op een samengaan van interesses of op angst. Het zou geen eenheid zijn die gegrondvest is op het goede van het samenzijn met elkaar en op de vreugde, die de loutere aanwezigheid van de ander kan opwekken.

Het geloof geeft inzicht in de structuren van de menselijke relaties, omdat het hun oorsprong en uiteindelijke bestemming begrijpt in God en in zijn liefde. Het geloof bevordert het talent om deze structuren op te bouwen. Daardoor bewijst het geloof een dienst aan het welzijn van de gemeenschap. Inderdaad, het geloof is een goed voor allen, het is algemeen goed; zijn licht straalt niet enkel over het binnenste van de Kerk en evenmin dient het slechts de oprichting van een eeuwige stad aan gene zijde. Het geloof helpt ons om onze samenlevingen zo op te bouwen, dat ze een toekomst vol hoop tegemoet gaan. ….

De handen van het geloof heffen zich ten hemel, maar bouwen tegelijk in naastenliefde een stad op. Deze stad is gegrondvest op relaties, die gefundeerd zijn op de liefde van God” (Lumen Fidei 51). Geloven doen we niet alleen. We zijn een steentje in Gods mozaïek.

Gebet des Vertrauens für jeden Tag

Ohne Vorbehalt und ohne Sorgen

lege ich meinen Tag in deine Hand.

Sei mein Heute und mein Morgen,

sei mein Gestern, das ich überwand.

Frag mich nicht nach meinen Sehnsuchtswegen,

bin in deinem Mosaik ein Stein.

Wirst mich an die rechte Stelle legen,

deinen Händen bette ich mich ein.

(Hl. Theresa Benedicta a Cruce /Edith Stein)